Edo Smitshuijzen

In een middenstandsgezin leer je vooral praktisch denken en handelen. Er is weinig tijd voor hoogdravende bespiegelingen. De hoogste prioriteit is het draaiende houden van het bedrijf. En dat is een hoop gedoe, elke dag weer. Mijn familie aan moeders- en vaderskant zijn sinds generaties Amsterdamse middenstanders. Elk kind uit een middenstandsgezin wordt vroeg of laat actief bij het familiebedrijf betrokken, dus ook de vier jongens uit ons gezin. Mijn ervaring hiermee leerde me dat dit soort bezigheden me totaal niet interesseerde. Ik ben vormgever geworden omdat dit de enige capaciteit was waarmee ik me kon onderscheiden. En omdat mijn energieke en fantastische moeder mijn neus in die richting duwde. 

BRS, 1980, in de hal van de Keizers-gracht 610: vlnr Edo Smitshuijzen, Guus Ros, Jan Brinkman, Margriet Blom, Sietse Wolters, Petra Minnesma, Tineke Stevens, Niko Spelbrink, Marise Knegtmans en John Stegmeijer. Foto Robbert Fels

De lagere school ging prima, maar de middelbare school was een regelrechte ramp. Ik vond het er verschrikkelijk, al heb ik er veel geleerd en mijn beste vriend opgedaan. Educatie als deelname aan een soort feest begon toen ik vervolgens terechtkwam op het IvKNO in Amsterdam (Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, nu de Gerrit Rietveld Academie). Ik voelde me daar als een vis in het water, zeker in het eerste jaar, waarin je met alle vormgevingsdisciplines te maken kreeg. Ik vond ze allemaal even interessant en spannend. Aan het eind van het eerste jaar raadde Jan Elburg mij aan industriële vormgeving als vervolgstudie te kiezen. Piet Klaasse vond vrije grafiek voor mij de beste keuze. Ik koos uiteindelijk voor gebonden grafiek maar achteraf gezien had Jan Elburg misschien wel het beste inzicht in mijn capaciteiten. 

Speciaal genootschap
Het belangrijkste wat een kunstopleiding je leert is je focus van interesse volledig te verleggen. Een goede kunstenaar of vormgever word je pas als het je lukt een eigen weg te vinden in een niet-alledaags metier en nooit ophoudt met ongebreideld nieuwsgierig te zijn. De leraren indertijd aan het IvKNO gingen in dat streven heel ver: een museum bezoeken mocht nog wel, maar het was beter om je niet al te zeer in het werk van gearriveerde vormgevers te verdiepen, want dat kon alleen maar in de weg zitten bij het ontwikkelen van je eigen handschrift. Want daar ging het allemaal om. 

Er werd je ook duidelijk gemaakt dat je tot een soort speciaal genootschap was toegetreden. Een genootschap dat ver stond van de normale burgerlijke maatschappij en zijn besognes. Deelname hieraan hield ook een uitgebreide incubatietijd in. Erkenning en enige verdienste van betekenis konden dan ook pas na een jaar of tien verwacht worden. En ze hadden gelijk. Ik ben in 1965, 21 jaar oud, met lof geslaagd maar geen mens was daarin geïnteresseerd en ik heb ook nooit mijn getuigschrift hoeven te tonen. Je ging met je map op stap, want daarin zat alles waar een werkgever eventueel in geïnteresseerd zou kunnen zijn. In mijn geval was niemand geïnteresseerd. Ik ben bij alle studio’s van naam langs geweest. Ik kan me nog herinneren dat Wim Crouwel zei dat een carrière als illustrator hem nog het meest waarschijnlijk leek. 

IvKNO, eindexamenopdracht cijferzegels, leraar Charles Jongejans, 1965

Letterstudie in gips, leraar Jos Wong, 1962 

Illustratie IvKNO, leraar Piet Klaasse, 1965 

Illustratie omslag 75-jarig bestaan studentenvereniging 1964, ontwerp Jan Boterman

De situatie werd gaandeweg nijpender. Om wat geld te verdienen schilderde ik een uithangbord voor de zaak van mijn vader en ik mocht fles-etiketten ontwerpen voor een bevriend drukker. Eén etiket werd uitgekozen en ik moest de belettering en de illustratie op ware grootte maken met penseel en inkt op papier in een gescheiden werktekening. Het gebruik van plakletters of foto-reproductie was veel te duur. 

Het dichtst bij een baan kwam ik door 14 dagen lang in de avonduren onbetaald proef te draaien bij Studio Hiemstra. Ik moest reeds uitgevoerde opdrachten ‘opnieuw ontwerpen om te kijken of ik geschikt was. Dat bleek niet het geval. Pas twee jaar na mijn eindexamen kreeg ik een baan aangeboden als lay-outman bij de Geïllustreerde Pers. Ik mocht samen met twee anderen het mannenblad Revue vormgeven. Het hoofd van het team rookte pijp, dat was het enige ‘artistieke’ aan de man. Voor de rest waren mijn teamgenoten goedgemutste grafische ambachtslieden zonder enige werkelijke interesse in beeldende zaken. Ik hield het nog geen jaar vol, maar kennelijk was mijn werk toch goed genoeg om als freelancer teruggevraagd te worden voor ander werk. Ik heb samen met sportjournalist Ed van Opzeeland een aantal jaren speciale sportuitgaven gemaakt over voetballen en schaatsen. Door de Geïllustreerde Pers verdiende ik eindelijk geld met ontwerpen. Ik kon zelfs een auto kopen. 

Sportuitgaven onder redactie van Ed van Opzeeland voor de Geïllustreerde Pers, 1971

B&S grafisch vormgevers
Medestudent Jan Boterman en ik hielden na het IvKNO contact met elkaar. Hij gebruikte mij soms als klankbord voor zijn opdrachten en we deden ook wel opdrachten samen, die via Jan binnenkwamen. Hij heeft mij ook de beginselen van de typografie bijgebracht. Dit nogal essentiële aspect van het vak was er helaas gedurende de vierjarige vakopleiding bij ingeschoten. We besloten samen een ontwerpbureau te beginnen. Dat viel niet mee. Desalniettemin werden we lid van de beroepsvereniging GVN, waarvoor je toen nog geballoteerd werd. Professionele erkenning dus, voor wat in feite slechts een marginaal bestaan was. 

De eerste grote opdracht voor B&S was de bewegwijzering van het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam. In de eerste fase waren we allebei heerlijk bezig met het maken van allerlei uitzinnige concepten, zoals academiestudenten dat doen. Op een gegeven moment wees ik Jan erop dat er uiteindelijk wel honderden deurbordjes ontworpen, gefabriceerd en op de juiste plek gemonteerd moesten worden. Jan zag deze onvermijdelijke realiteit onmiddellijk in en we besloten tot een werkverdeling. Jan zou zich storten op het logo, de huisstijl en het belangrijkste papierwerk voor het ziekenhuis en ik zou de routing,

Bewegwijzering Slotervaartziekenhuis Amsterdam, 1974

productontwikkeling en productievoorbereiding voor de bewegwijzering op me nemen. Voor Jan was het de laatste van dit type opdrachten en voor mij de eerste in een lange reeks. Dat kwam zo: rondom de magische grens van de tien jaar na de opleiding kwam ik in contact met het bureau Brinkman, Ros en Spelbrink. Eerst via een competitie en later nodigde Jan Brinkman mij uit om mee te werken aan een publicatie over het bestemmingsplan voor Zoetermeer. Het betekende nachtenlang doorwerken aan talloze deeltekeningen, gemaakt met snijfilm, iets wat nu niet meer voorstelbaar is. Toen Niko Spelbrink een jaar naar Londen verhuisde en Guus Ros een tijd naar Ierland ging, kreeg Jan het gevoel dat het bureau begon leeg te lopen, terwijl er wel veel werk was. Daarom vroeg hij mij partner in de groep te worden. Jan was het bureau begonnen en hij is tot aan zijn uittreden ook altijd de onmisbare spil van het bureau gebleven. 

Ministerie van Vormgeving
Er waren grote verschillen tussen het trio en mij. In de eerste plaats hadden zij bij elkaar op de avondschool van het IvKNO gezeten en kenden ze elkaar dus goed. Alle drie hadden uitgebreide ervaring in de ambachtelijke kant van het vak. En ze waren ook veel succesvoller dan ik. De drie grafische Bee Gees met lange haren en baarden hadden zich al een plaats verworven in het grafisch ontwerplandschap. Dat gold voor mij allerminst. Jan Brinkman was de natuurlijke leider aan wiens autoriteit niemand twijfelde. Hij nam de belangrijkste initiatieven voor de groep en onderhandelde met alle belangrijke opdrachtgevers. Guus was een doorgewinterde typograaf, boekenman en tevens stand-up comedian, waardoor er altijd veel te lachen viel. Niko was ook een typograaf, met een liefde voor infographics en een aandacht voor detail die geen grenzen kende. Hij was een geboren leraar en schreef enkele vakinhoudelijke publicaties. 

vlnr Jan Brinkman, Guus Ros, Edo Smitshuijzen en Niko Spelbrink in de tuin van het souterrain aan de Prinsengracht, 1975

Wat we gemeen hadden was een praktische opstelling ten opzichte van het vak. Opdrachten moesten zo goed mogelijk geklaard worden in de ogen van alle betrokkenen en anders dan kwaliteit te leveren – het liefst met een detaillering tot ver voorbij het gaatje – hadden we weinig pretenties. Dienstbaarheid aan het gestelde doel stond voorop. De nieuwe combinatie bleek een ongekend potentieel te hebben. Onder collega’s kreeg het bureau uiteindelijk zelfs de bijnaam ‘het Ministerie van Vormgeving’. Waarom? De grote Nederlandse overheidsinstanties begonnen het nut van het voeren van een huisstijl in te zien. Oud-journalist Mr. P. van Dijke verdient te worden genoemd als de wegbereider. Hij benutte zijn functie als secretaris-generaal om voor het ministerie van Binnenlandse Zaken een integrale huisstijl te laten ontwikkelen. Ook hadden we de juiste leeftijd. Grafische vormgeving is een vak voor jonge mensen en opdrachtgevers verwachten een visuele impuls te krijgen die hun organisatie als bij toverslag jong en dynamisch maakt. Ervaring telt, maar jeugdig élan telt zwaarder. 

Trots
Caspar Broeksma, mijn beste vriend op de middelbare school, was vennoot geworden in een groot internationaal accountantskantoor. Door mijn gesprekken met Caspar kreeg ik begrip voor de formeel-organisatorische en financiële kant van organisaties. Hierdoor lukte het me onze club te baseren op degelijke schriftelijke afspraken en een ijzersterk financieel fundament. De overige maten lieten dat graag aan mij over.

Zeer belangrijk was ook onze houding ten opzichte van onze medewerkers. Personeel werd zorgvuldig geselecteerd en uitgebreid begeleid. Er was effectieve inspraak en iedereen kreeg de kans zijn beste krachten te ontplooien. Er werd gezamenlijk geluncht en de jaarlijkse uitstapjes met het hele bureau waren legendarisch. Het gevolg was een zeer stabiele en gemotiveerde organisatie. Een aantal bleven hun hele carrière bij ons. De twee medewerkers van het eerste uur, Margriet Blom en Sietse Wolters, werden later vennoot. De werksfeer op het bureau was er een om buitengewoon trots op te zijn.

Een belangrijke beslissing voor het bureau werd (wederom) genomen door Jan Brinkman. Na de ontwikkeling van de huisstijl van Binnenlandse Zaken zag Jan in dat we tenminste één vennoot nodig hadden die zich volledig richtte op de organisatorische, strategische en wervende kant van het bureau. Hij deed radicaal afstand van het werk als ontwerper. Het was een ingrijpend besluit, maar met een uitstekend resultaat.

Eerste aankondiging Open Universiteit, de slogan was onderdeel van mijn ontwerp, 1982 (airbrush Marise Knegtmans)

Formulierenreeks Belastingdienst, de huisstijl voor deze overheidsdienst was de meest omvangrijke huisstijlopdracht. De formulieren unit olv Margriet Blom, en later met Francien Malecki, heeft een ongevenaarde presatie geleverd.

Logo Zorgverzekeraars Nederland, 1994

Jaarbericht Twijnstra Gudde, 1993

Het bureau groeide als kool. Het belendende souterrain aan de Prinsengracht werd erbij gehuurd en de tussenmuur doorgebroken. Vervolgens werd een grote werkruimte op de begane grond aan het Prinseneiland aangeschaft en ten slotte een volledig grachtenpand aan de Keizersgracht, dat grondig gerestaureerd werd. We zaten erbij als private bankers en dat allemaal binnen een tijdspanne van nog geen vier jaar. Grote klanten waren het ministerie van Binnenlandse Zaken (in samenwerking met de Sdu), de Koninklijke Bibliotheek, de Nederlandsche Bank, de Open Universiteit, TNO en de Gemeente Rotterdam. 

Mijn werk aan de bewegwijzering voor het Slotervaarziekenhuis kreeg ook een vervolg en mijn presentatie voor het Bureau Rijksbouwmeester viel dusdanig in de smaak dat de toenmalige rijksbouwmeester, Wim Quist, besloot dat ik het naastliggende pand van het ministerie van Justitie ook maar moest doen. Later bleek dat men eigenlijk al had bedacht dat ik alle nieuwe rijkspanden in dat deel van Den Haag zou moeten bewegwijzeren: de Koninklijke Bibliotheek, het Algemeen Rijksarchief en ministerie van Buitenlandse Zaken. Alleen Buitenlandse Zaken viel af omdat een betrokken directeur van de Rijksgebouwendienst vond dat zijn dochter het werk moest doen.

Huistijlhandboek Ministerie van Justitie, 1994

BRS Premsela Vonk
Na tien jaar waren we uitgegroeid tot een succesvol en gevestigd bureau. Merkwaardig is dat de buitenwereld dat eerder zag aankomen dan wijzelf. Men zei: ‘Zo, dus jullie zijn het nieuwe Total Design.’ We zaten nog in het souterrain toen voormalig medestudent Daphne van Peski me vertelde: ‘De directie van TD ziet maar één bedreiging voor hun bestaan en dat zijn jullie.’ Je hoorde dat soort mededelingen aan in opperste verbazing, want het verschil in omvang was in dat stadium nog erg groot en je denkt ook helemaal niet in dat soort strategische perspectieven. Je bent gewoon enthousiast aan het werk en dat neemt alle aandacht in beslag.

We hadden er inmiddels een extra maat bijgekregen: John Stegmeijer (oud-TD-mede-werker) en noemden ons BRS. We kregen een Japans/Nederlandse zuster-organisatie, BRS Watano (Shigeru Watano en Yata Matsuzaki) en er was nog een zusterbedrijf opgericht, genaamd Linea, dat zich speciaal richtte op het ontwerpen van formulieren. We hadden volop erkenning en waren financieel zo degelijk als een rots. 

Maar Jan Brinkman werd weer onrustig, er moest weer iets nieuws gebeuren. Dit keer was zijn voorstel wel heel ingrijpend: we moesten fuseren met bureau Premsela Vonk (Benno Premsela en Jan Vonk), waar Jan oorspronkelijk op zolder begonnen was. Dan zouden we een echt multidisciplinair bureau worden, wat aantrekkelijker zou zijn voor het bedrijfsleven. Ik vond het een slecht idee. Ik zag geen enkel voordeel voor ons en alleen maar nadelen. Premsela Vonk was in de breekbare fase van opvolging beland en wij waren op het hoogtepunt van de cyclus. Ik stemde als enige tegen de fusie.

We betrokken als BRS Premsela Vonk een schitterende voormalige kweekschool aan de Nieuwe Prinsengracht. We waren een multidisciplinair bureau met tien maten en ongeveer vijftig medewerkers. Het was een feest om door het gebouw te lopen. In aparte klaslokalen waren de verschillende disciplines aan het werk: product-, grafische en architectonische vormgevers. Ik had tegen de fusie gestemd, maar de nieuwe organisatie leek wel speciaal voor mij gemaakt. Ik voelde me er als in het paradijs. 

Disciplines overschrijden
De fusie had in eerste instantie ook het gewenste effect: opdrachtgevers wilden een huisstijl waarbij alle disciplines aan bod kwamen. Dat vereiste echter wel voldoende vennoten die de disciplines konden overstijgen en leiding konden geven aan projecten volgens de wens van de opdrachtgever. Dat type vennoten hadden we helaas niet zoveel.

Bij Premsela Vonk had Benno Premsela de rol van inspiratiebron voor het hele bureau gehad. Hij werd als een soort creatief directeur bij alle opdrachten betrokken en deed dat meer dan voortreffelijk. Mij werd na de fusie gevraagd die rol van Benno over te nemen. Nu kon ik weliswaar de grenzen van alle disciplines overschrijden zonder me ongemakkelijk te voelen, maar ik miste zo ongeveer alles wat Benno wel had. Ik was veel meer geïnteresseerd in de praktische dan in de stilistische kant van vormgeving. Bovendien ontbeerde ik elk talent voor PR. Diep in mijn hart voelde ik me het meest verwant met de groep van anonieme bedenkers van melkflessen en paperclips. Ook vond ik de soms gezochte status van creatieveling als universeel probleemoplosser vooral gênant. De mate van inzet van de opdrachtgever was beslissend voor de kwaliteit van het eindresultaat. 

Overzicht logo’s voor huisstijlprojecten onder mijn leiding (soms slechts tijdelijk), periode 1976-1994

Het bureau groeide ondertussen gestaag verder. Grote opdrachtgevers waren de ministeries van Verkeer en Waterstaat, van Justitie en van Economische Zaken, de Algemene Rekenkamer, de Belastingdienst, De Hooge Raad, de Vrije Universiteit, Gemeente Den Haag, Amsterdam en Leiden, ABN Amro, Mees Pierson, Shell en Randstad (Wim Crouwel had Frits Goldschmeding geadviseerd met mij te praten toen Frits een vervangend ontwerpbureau zocht). 

De belangrijkste bijdrage aan de ontwikkeling van het grafisch vormgeven in Nederland van BRS en mijn specifieke rol daarin is dat wij de kans kregen inhoud te geven aan wat een huisstijlopdracht voor grote (overheids)instellingen kan betekenen. Met overheidsuitingen krijgt iedere burger te maken, de verspreiding is dus erg groot. En iedereen moet ermee kunnen werken. Omdat we vaak als eerste ontwerpbureau betrokken werden bij dergelijke opdrachten, konden we de toon zetten voor wat zo’n opdracht inhield. Dat is van grote waarde voor de inhoudsbepaling van het vak. We gingen verder dan wat de reguliere praktijk was bij huisstijlopdrachten. Wij besteedden op een gedetailleerd niveau aandacht aan de vormgevingsaspecten van zo ongeveer alle uitingen van de organisatie. Dat bracht met zich mee dat we ook deskundigheid op al die gebieden ontwikkelden. We lieten zien dat maatschappelijke toepasbaarheid een essentieel onderdeel van het vak is.

‘Gratis vormgeven’
De fusie was dus aanvankelijk zonder meer een succes. Donkere wolken verschenen echter spoedig aan de horizon. De relatie opdrachtgever/vormgever veranderde, evenals de manier waarop vormgevers tegen hun eigen vak aankeken. De generatie vormgevers vóór ons hadden een relatie met de opdrachtgever die vaak erg persoonlijk en zelfs vriendschappelijk was. De opdrachtgever was ook altijd de baas van de organisatie. Toegepaste kunst was nieuw en niet een geïntegreerd onderdeel van de bedrijfsvoering. Het was meer een soort veer op de hoed, niet de hoed zelf. Dat begon langzaam te veranderen. Vormgeving werd meer en meer een vast onderdeel van de bedrijfsvoering. De daarop volgende generatie – waartoe ik mijzelf reken – had over het algemeen een veel pragmatischer perspectief. Wil je integrale vormgeving tot in detail realiseren dan moet je een heleboel verschillende zaken goed regelen en op elkaar afstemmen. Het hebben van weidse perspectieven helpt daarbij niet zoveel, praktisch inzicht wel. De generatie na ons had dan weer helemaal geen zin in al het gedoe dat het werken aan complexe opdrachten nu eenmaal met zich meebrengt. Een zo kort mogelijke weg naar het winnen van design awards was het enige wat voor hen telde. Hard werken aan complexe opdrachten brengt je daar echt niet; met een afficheontwerp heb je een veel betere kans. 

Voor mij was de meest boeiende ontwikkeling de grotere aandacht voor het verhalende en het emotionele aspect van beeldende voorstellingen. Dit bracht een belangrijke en interessante vernieuwing van het vak. Het maakte tevens de traditioneel grote scheiding tussen reclame en vormgeving veel kleiner.

Tegelijkertijd ging de integratie van vormgeving in de bedrijfsvoering steeds verder, zeker nadat het aantal communicatieve kanalen door de komst van alsmaar nieuwe (sociale) media explodeerde. Mediadeskundigen kwamen tussen de opdrachtgever en de vormgever te staan. Juristen begonnen aan het copyright te sleutelen en centrale inkopers kregen de macht om de laagste inschrijver de opdracht te gunnen zonder verder enige kennis van zaken. Grafisch vormgeven werd ‘gratis vormgeven’ door een hersenloze pitch-cultuur. Vormgeven ‘democratiseerde’ en kwam binnen het bereik van iedere computergebruiker. Bureaus verdwenen en vormgever was niet langer een bestendig beroep maar een aaneenschakeling van vaak zeer verschillende kortlopende projecten. 

Een bureau als het onze paste niet in dit veranderde tijdsbeeld. Ik verliet het bureau aan het begin van dit proces. Achteraf gezien denk ik dat ik het geluk heb gehad in de gouden kwart eeuw van grafische vormgeving in Nederland mijn werk te hebben kunnen doen. Het directe contact met de bedrijfsleiding was er nog en die begreep beter dan ooit wat vormgevers deden. Onze vakkennis sloot ook nog goed aan bij de prevalente media. Door de fascinerende eerste editie van de conferentie Doors of Perception in 1993 begreep ik dat we aan de drempel van een nieuwe tijd stonden. De manier waarop we met elkaar communiceren zou drastisch gaan veranderen. Op welke manier? Geen idee. Vrijwel niemand had toen enig goed idee daarover trouwens. 

Na BRS Premsela Vonk kwam er tijd voor het maken – schrijven en vormgeven – van boeken: Signage Design Manual (2007), vertaling Koreaans 2010 en Chinees 2015, Arabic Font Specimen Book 2008, Sunday Stories 2010, Sculpting Type 2013, Zevenen-negentig Lentes 2015, Oeuvre Jan Holleman 2017, Khatt Items 2017, Mashrebyia Fonts 2018

Lucratief patent
Ik vreesde professioneel tekort te gaan schieten en stapte uit het bureau nadat ik 50 jaar geworden was, eigenlijk een beetje met de staart tussen de benen. Maar wel heel opgelucht. Na mijn afzwaaien wilde ik niet in de buurt blijven rondhangen. Ik wilde weg uit Nederland en vertrok naar Frankrijk (grote besluiten neem ik veel makkelijker dan kleine). Mijn vertrek werd niet mogelijk gemaakt doordat ik me vorstelijk had laten uitkopen. Daar was geen sprake van. Ik had er zelf voor gezorgd dat de goodwill op 0 was gewaardeerd. Nee, mijn financiële armslag had een andere bron. De bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek had mij bij het ontwerp voor de bewegwijzering van de nieuwbouw namelijk een unieke kans geboden. Hij vond dat er een compleet nieuw bordjessysteem voor de bibliotheek moest worden bedacht, omdat geen van de bestaande systemen volledig voldeden aan het programma van eisen. Ik ontwierp dat systeem en vroeg er patent op aan. 

Wederom had ik geluk: mijn eerste patent werd zo’n beetje een designklassieker. Ik vond in Nederland een producent (een verhaal op zich), maar belangrijker: een vriend van Jan Brinkman uit Londen, interieur ontwerper Marcus Hartland, werd verliefd op mijn systeem en lanceerde het in Engeland. Het sloeg aan en Marcus richtte een nieuw bedrijf op rondom mijn product. Hij had een enorm talent voor PR en het verkopen van producten – Jan Brinkman verheven tot de derde macht. Hij slaagde erin klanten als het Victoria & Albert Museum en het Imperial War Museum te interesseren en hun bewegwijzeringssystemen aan te passen. Hij zette een netwerk van agenten op in Europa en vond een nieuwe producent/licentiehouder in Canada die ook de VS bediende. We begonnen ook samen nieuwe producten te bedenken. 

Mss 0.5 modulair systeem voor bewegwijzeringsbordjes, Nederlands patent, 1981

Brochure mss 0.5

Brochure ess, external sign system, samen met Marcus Hartland, Brits patent app, 1992

Vrijstaande bewegwijzeringsborden voor Koninklijke Bibliotheek en TNO

Pixelitti, educatief speeldisplay, Nederlands patent, 2006

Marcus vroeg me om directeur van HB te worden maar dat ging me te ver. Het verblijf in een klein Frans stadje vond ik aangenamer. De ruime vrije tijd gebruikte ik om een boek te schrijven over hoe je een bewegwijzeringsproject aanpakt. Dat resulteerde uiteindelijk in een Engelstalige ‘bijbel’ van 455 pagina’s, uitgegeven door Lars Müller. Ik maakte er eigenhandig ruim 800 illustraties bij. Het boek werd later vertaald in het Koreaans en Chinees. Ik nam ook het initiatief tot oprichting van de Vereniging Bewegwijzering Nederland. Naar Amerikaans voorbeeld (SEGD) verenigde deze club niet alleen ontwerpers maar ook fabrikanten. 

Diverse modellen vrijstaande displays, USA design patent 2005, Nederlands patent 2010

Spring Panels, display systeem, 1986

Gegoten aluminium hoekverbinding voor extrusies 1985.

Ultralicht kantoormeubilair, 1996

Arabische fonts
Door mijn huwelijk met een Libanese collega, Huda Abi Fares, ging er een totaal nieuwe wereld voor me open. Een wereld waarin ik me met genoegen stortte, ook in professionele zin. In de Arabische wereld bestaat een schitterende traditie op het gebied van kalligrafie en het maken van ingenieuze ornamenten. Maar de vertaalslag naar hedendaagse grafische vormgeving en typografie moest goeddeels nog gemaakt worden. Er was dus weer praktisch ontwikkelingswerk voor mij aan de winkel.

Huda startte haar Typographic Matchmaking-projecten, waarin ze vaderlandse en Arabische letterontwerpers in teams bij elkaar bracht om samen Latijn-Arabische lettertypen te ontwerpen. Het sloeg geweldig aan. Mediamatic (Willem Velthoven en Jans Possel) werd door Huda gevraagd te helpen om de resultaten van het eerste project te introduceren. Ze deden dat op briljante wijze met het El Hema-project, waarmee ze de Nederlandse Design Prijs wonnen. 

Overzicht Cnc lettertypen specifiek ontworpen voor computergestuurde materiaalbewerking.

Huisstijl en bewegwijzering van het Nationale Theater van Bahrain, 2012

Huda ging lesgeven in het Midden-Oosten en studieboeken schrijven. Ik werd haar helpende hand. In de Arabische wereld is een situatie die we ons als westerse ontwerpers niet voor kunnen stellen. Er bestaan daar geen boeken die de geschiedenis van de Arabische grafische vormgeving en typografie beschrijven of helpen het vak te professionaliseren. Ik had gehoopt dat Huda samen met haar studenten de eerste letterproef van Arabische fonts zou samenstellen. Helaas lukte dat niet, dus heb ik zelf maar een jaar gespendeerd om het Arabic Font Specimen Book samen te stellen en van een context te voorzien. Het 656 pagina’s tellende boek werd uitgegeven door uitgeverij De Buitenkant. 

We grepen de publicatie voor het tweede Typographic Matchmaking-project aan om samen een uitgeverij te beginnen: Khatt Books. Inmiddels zijn er 13 titels verschenen. Huda startte ook met hulp van Mediamatic de eerste netwerk-website voor designers die van het Arabische schrift gebruikmaken. Ik schreef artikelen voor de site en bedacht projecten om specifiek Arabische vormgevingsconcepten te professionaliseren.

Affiche voor AGI Sao Paulo, 2014 

Illustratie voor Sculpting Type, 2011

3D typografie
Vervolgens vroeg Huda mij te helpen bij het maken van prototypen voor haar project ‘Typographic Matchmaking in the City’. Dit bracht wederom Arabische en Nederlandse letterontwerpers samen om multiscript lettertypen te ontwerpen, deze keer met name voor toepassing in de openbare ruimte. De teams waren voor deze gelegenheid aangevuld met product- en architectonische ontwerpers. Het 3D aspect was dus erg belangrijk, evenals het ontwikkelen van lettertypen die specifiek voor 3D productiemachines waren ontworpen. Vrijwel 100 procent van alle lettertypen wordt ontworpen en gebruikt voor reproductie op het scherm of voor print. Het kost letterontwerpers de grootste moeite zich aan de wereld van screen en print te onttrekken. Er is dus een grote leemte in het ontwikkelen van lettertypen specifiek voor 3D productie.

Prototypen voor de Khatt Items collectie

Ik ben in dat diepe gat gesprongen en daar blijf ik voorlopig nog wel even in. Ik leerde mijzelf met modeling software om te gaan en schreef het boek Sculpting Type. An introduction to cnc typography met honderden door mij zelf bedachte en gerenderde voorbeelden van mogelijke toepassingen van machinaal geproduceerde 3D typografie. Dat boek was niet het eindstation van mijn uit de hand gelopen betrokkenheid bij het maken van prototypen. Ik ging nog veel verder. Moderne snijtechnieken en cnc frezen zijn nu vrij makkelijk bereikbaar en daarnaast is er een leger van 3D-print producenten beschikbaar. Ik heb geen opleiding gehad als letterontwerper, maar ik ontwierp vele lettertypes (sommige zelfs multiscript) speciaal voor cnc productiemachines en talloze producten met toepassing van deze lettertypes. Ik zette Khatt Items op, een onderneming waar je op maat gemaakte typografische producten kan bestellen of laten ontwikkelen.

Ik heb altijd gevonden dat vormgeving een vak was voor jonge mensen, maar het bloed stroomt kennelijk waar het niet gaan kan. En eigenlijk wil ik met al mijn gedoe jonge ontwerpers stimuleren braakliggende gebieden te ontginnen. Want dat kunnen zij veel beter dan ik.

Foto links: BRS Premsela Vonk op de Wereldtentoonstelling in Sevilla 1992. Foto rechts: met collega/partner Huda Abi Fares 2018.


Edo Smitshuijzen
geboren op 19 mei 1944, Nieuwer-Amstel


Auteur: Edo Smitshuijzen, juni (2018)
Eindredactie: Sybrand Zijlstra
Portretfoto: Aatjan renders