Hartmut Kowalke

Dit interview schreef ik ruim twintig jaar geleden als onderdeel van een tweeluik. Naast Hartmut Kowalke was Henk Cornelissen de tweede kerndocent in de afdeling Grafische Vormgeving aan AKV St. Joost in Breda met wie ik een gesprek voerde. Beide ‘gezichten’ van de roemruchte afdeling hadden kort daarvoor hun afscheid aangekondigd. Het docententeam vatte het plan op om dit moment aan te grijpen voor het maken van een publicatie. De teksten zijn – om mij niet bekende redenen – uiteindelijk nooit gepubliceerd. Nu daar in het geval van het interview met Hartmut Kowalke alsnog verandering in komt, hecht ik eraan de lezer te wijzen op de datering van de originele tekst. Rond de millenniumwisseling was het gebruik van computers zeker doorgedrongen tot de ontwerpwereld, maar daarmee nog lang niet voor iedere ontwerper vanzelfsprekend. De digitale wereld had zijn gelovigen en werd tegelijk stevig gewantrouwd. Hoe groot de invloed van informatie- en communicatietechnologie op de samenleving in volgende decennia is geworden, was op dat moment onmogelijk vooruit te zien. En hoe ingrijpend het de ontwerppraktijk sindsdien zou veranderen, wist eigenlijk niemand.

Om recht te doen aan de context waarin het vraaggesprek zich afspeelde, en de tekst ook voor Engelstalige lezers beter te ontsluiten, zijn minimale correcties aangebracht in het oorspronkelijke typoscript.

Gert Staal, Amsterdam 2025

TD fietsclub, Hartmut Kowalke derde van rechts, ± 1970

‘Het opnieuw rangschikken van bekende gegevens: dat is ons vak’ 

‘Zonder Gutenberg zat ik hier niet’, zegt Hartmut Kowalke op een zonnig terras in de Amsterdamse Jordaan. Marokkaanse jongetjes proberen een bal hoog te houden in de smalle dwarsstraat en trekken zich van de cafébezoekers op de stoep weinig aan. Een vrachtwagen van de brouwerij komt de lege flessen ophalen, parkeert naast de rij tafeltjes. De chauffeur maant hinderlijke bezoekers opzij te gaan. ‘Effe opschuife…’, klinkt het bijna vriendelijk. Het ging niet anders, verontschuldigt Kowalke zich. Zijn huis, een paar honderd meter verderop, wordt verbouwd en is momenteel ongeschikt voor een gesprek. Stof en lawaai. Dan maar liever de chaos van de straat.

Het gesprek heeft een wending richting computer genomen als Gutenberg plotseling op het toneel verschijnt. Kowalke heeft zojuist betoogd dat zijn belangstelling voor drukwerk tanende is. De spanning is er wat hem betreft een beetje af. ‘Er wordt op dat gebied al zoveel goed werk gemaakt. Ik heb weer behoefte aan bewegende beelden, zoals ik ooit registraties begon te maken van het werk van het kunstenaarsduo Ulay en Marina Abramovic. Een krakkemikkige camera, maar wel een standpunt. Weten dat ik niet mocht inzoomen of uitzoomen. Hun werk was al voldoende aanwezig; daar hoefde ik niets aan toe te voegen. Het leidde voor mij tot allerlei spannende ontdekkingen.’ In 1980 resulteerde die fascinatie in het boek Relation Work and Detour waarin een aantal van hun performances door Kowalke zijn vastgelegd. 

Ulay en Marina Abramovic, boek ‘Relation Work and Detour’, 1980

Beweging was de motor van zijn belangstelling. ‘De afhankelijkheid van tijd is een aantrekkelijk gegeven. Dat heb ik ook gemerkt in mijn werk voor de televisie. Kunstprogramma’s als de Ivoren Toren en het Heilig Vuur die ik onder regie van Hank Onrust maakte. Een prachtige tijd. Receptloos, maar uiterst zorgvuldig; programma’s die met groot vakmanschap werden gemaakt door mensen als journalist Cherry Duyns. Het was de optimale vrijheid van de academie die je nodig had om in dat gezelschap te kunnen functioneren.’

Ook voor zijn toekomstig werk zal beweging de belangrijkste drijfveer worden, voorziet Kowalke. Via nieuwe media, of toch nog in de gestolde vorm van het boek.

‘Wellicht is het boek de enige uitzondering op de staticiteit van drukwerk. Met hetzelfde materiaal kun je 28 boeken maken, afhankelijk van de architectuur die je kiest. Voor mij is dat een proces van langzaam doordringen, mijn pleinvrees overwinnen en dan beginnen met een verkenning.’

Die verwachting koestert hij nu ook ten aanzien van het relatief jonge domein van digitale media. Beweging, geluid en een overdosis techniek. En daarnaast de zekerheid dat het medium zich de mond niet meer laat snoeren. Maar is het mogelijk om ook via internet op niveau te communiceren? Kowalke zal zich na zijn vertrek bij St. Joost met plezier op dat vraagstuk storten. ‘De computer bevordert de communicatie, dat staat vast. En belangrijker: verandert het gedrag van mensen. Vooral dat laatste trekt me aan. Ik was laatst in Zwitserland, waar ik vanuit mijn badkamer uitkeek op de Eiger. Je lag daar in bad en had uitzicht op de besneeuwde top van die berg. Zo geweldig! Op zo’n moment zijn werkelijkheid en virtualiteit op geen enkele manier meer te scheiden.’ 

‘Zonder Gutenberg was ik nog boer’, herneemt hij zich. ‘En zonder pockets had ik me nooit kunnen inlezen. Natuurlijk was er van alles mis met de eerste pocketboeken: te weinig rugwit, te veel letters op een bladzijde. Maar je ziet dat daar met het verstrijken van tijd verbetering in komt. Bij de computer zal precies hetzelfde gebeuren. Mensen zullen gaan inzien dat een computer niet alleen het instrument is waarmee ze informatie naar zich toe kunnen halen, maar dat ze het medium ook kunnen gebruiken om iets te brengen. Precies als met boeken: die moeten gekocht worden en dus ook gemaakt. De output: dat geloof ik wel. Maar mij gaat het bij internet vooral om de mogelijkheid die mensen krijgen om aan de samenstelling van die geniale bibliotheek deel te nemen! Zodra dat besef werkelijk doordringt kan het internet inderdaad op globale schaal het gedrag van gebruikers veranderen.’

Jazz
Hartmut Kowalke werd in 1941 in het Duitse Rijnland geboren. Zijn vader was werktuigbouwkundig ingenieur en in zijn vrije tijd aquarellist. Nog altijd herkent diens zoon de fascinatie voor de transparante verflagen die in elkaar overlopen; het definitieve karakter van iedere penseelstreek op het natte papier. Tegelijk was er de adoratie voor techniek. Zeker na afloop van de oorlog, toen de Amerikanen, de Fransen en de Britten hun overwinning in het westen van Duitsland kwamen verzilveren, zag Hartmut Kowalke de wereld per dag veranderen. ‘Wij woonden in de Britse zone. De Engelsen brachten auto’s mee. In de straat verscheen de eerste ijskast, en de eerste televisie. Van alles was er één en het kwam stap voor stap ons leven binnen. De hele cultuur van zo’n gemeenschap raakte doordrongen van objecten.

‘Stofzuigers, dat waren geweldige dingen! Maar anders dan de kinderen nu, kregen we de tijd om aan die nieuwe objecten te wennen. Het waren spannende tijden. De muziek, de film: je voelde dat er dingen te gebeuren stonden. Met de Amerikanen kwam ook de jazz, en het waren de hoezen van die platen die mij gedurende mijn gymnasiumjaren vormden. Ik wilde naar een designschool, beslist niet naar de kunstacademie. Niet dat ik precies wist wat dat zou inhouden, maar door het contact met een architect in Stuttgart raakte ik op de hoogte van de designopleiding in Ulm. Dat moest het worden.’

In 1962 trok hij naar het zuiden van Duitsland, naar de Hochschule für Gestaltung in Ulm waar op dat moment de kopstukken van het internationale design elkaar troffen. Niet bij toeval ‘leende’ Ulm de ondertitel van het Bauhaus in Dessau om zichzelf een naam te geven. Tussen het legendarische Bauhaus en de school in Ulm waren zowel ideologische als praktische overeenkomsten, hoewel grondleggers als Tómas Maldonado uitvoerig hebben beargumenteerd dat hun Hochschule een eigen agenda nastreefde, en niet alleen een vooroorlogse ontwerpdiscussie nieuw leven inblies. In het Italiaanse tijdschrift Rassegna schrijft Maldonado in 1984 een terugblik: ‘De drijvende kracht achter onze nieuwsgierigheid, onze studies en onze theoretische inspanningen was de wens om de vormgeving te voorzien van een solide methodologische basis. Toegegeven: het was een uiterst ambitieus voornemen. We probeerden in de designwereld een verandering te forceren die vergelijkbaar was met het proces dat alchemie omboog in chemie. Die poging, weten we nu, kwam te vroeg.’1

Hartmut Kowalke, Ulm, 1962

Toen Hartmut Kowalke zich in Ulm aanmeldde, was de school nog springlevend, hoewel de heldenjaren wellicht al gepasseerd waren. Invloedrijke ontwerpers behoorden tot de kerndocenten. Mensen zoals typograaf Otl Aicher, productontwerper Walter Zeischegg en de Nederlander Hans Gugelot (het brein achter Braun en volgens Kowalke een van de knapste Nederlandse ontwerpers van wie, tot zijn verbazing, vrijwel niemand kennis heeft genomen). Vele anderen legden gedurende enkele maanden hun professionele ontwerppraktijk neer om als gastdocent in Ulm les te kunnen geven. Ook de studenten kwamen uit alle uithoeken van de wereld. Kowalke herinnert zich vooral het grote contingent Scandinaviërs dat er tegelijk met hem studeerde.

Sneeuw van gisteren
Ulm werd beroemd om zijn hoog bevlogen theoretische ambities en struikelde uiteindelijk over zijn politieke engagement. Kowalke: ‘De Hochschule stond relatief los van de overheid, betrok fondsen uit de industrie en werd financieel mede ondersteund door de Geschwisster Scholl Stiftung, genoemd naar Hans en Sophie Scholl. Die hadden tijdens de oorlog deel uitgemaakt van Die Weisse Rose, een verzetsgroep van studenten die hun oppositie tegen Hitler met de dood moesten bekopen. Dat oorlogsverleden was voor Ulm zeker belangrijk.’

Hochschule für Gestaltung Ulm

De school was in 1955 opgericht als een cruciale schakel in de opbouw van een democratisch Duitsland. Het land moest breken met het naziverleden, maar ook met de dominante Amerikaanse importcultuur van de naoorlogse periode. Aan de vormgeving van gebruiksvoorwerpen en informatie werd al tijdens het eerste studiejaar – in de zogenaamde Grundkurs – een diepe theoretische onderbouwing gegeven. ‘Dat eerste jaar was uiterst breed: sociologie, gedragspsychologie, semiotiek, systeemtheorie, ergonomie, mathematiek; al dat soort vakken werd onderwezen. ‘Empirie bijvoorbeeld,’ zegt Kowalke, ‘is voor ons vak onontbeerlijk.’ Telkens werd een week theorie afgewisseld met een week praktijkonderwijs, en dat in volledige werkdagen. Het eerste jaar woonde je gedwongen in de stad, in het tweede jaar deelde je met een andere student een kamer in de Hochschule, het derde jaar had je daar een eigen kamer en in het laatste jaar kreeg je een atelier.’

Hartmut Kowalke koos voor de richting Visuele Communicatie onder leiding van Otl Aicher (1922-1991), ontwerper van het lettertype Rotis en vooral beroemd geworden door zijn visuele identiteit voor de Olympische Spelen van München (1972). Met minstens zoveel genegenheid vertelt Kowalke over Walter Zeischegg (1917-1983), de man die de beroemde golvende stapelasbak ontwierp. ‘Zeischegg was heel goed aan het kijken. Hij observeerde de natuur en zette die waarneming om in gebruiksvoorwerpen. In feite allemaal sneeuw van gisteren, maar hij plaatste dat wat hij zag in een nieuwe context en maakte zo heel bijzondere producten.’ De vraag aan de studenten was iedere keer dezelfde: Wat wil je met je werk vertellen? Ook als er bijvoorbeeld zoiets alledaags als een verpakking moest worden ontworpen. De opdracht was om er iets onverwachts aan toe te voegen, een innovatie tot stand te brengen. ‘We begonnen toen verpakkingen uit afvalmaterialen te maken; dat was destijds nog volkomen nieuw.’

Jazeker, Ulm was bij vlagen zo streng en dogmatisch als de uitvoerige literatuur over de Hochschule doet geloven. ‘Maar we hebben er ook heel veel feest gevierd. Met twintig man en een paar flessen rum in een telefooncel. Allemaal strak in het pak hoor, want daaraan herkende je toen de kunstenaar.’

Het belang van de Hochschule für Gestaltung? ‘Ik denk dat ik er een zekere strakheid aan over heb gehouden, maar dat kunnen anderen beter beoordelen. In ieder geval leerde je er geen stijl of zoiets. Voor mij is essentieel dat iedereen prijsgaf wat hij wist, studenten en docenten. Niemand geloofde nog in het idee dat je alles zelf kon verzinnen. De software was in Ulm gratis. Achteraf bleek dat de beslissende factor, ook toen ik uiteindelijk zelf in het onderwijs terecht kwam.’

Hochschule für Gestaltung Ulm

Het atelier-stadium van de Hochschule heeft hij nooit bereikt. Na drie jaar had hij het in Ulm wel gezien en in 1965 trok met een studiegenoot naar München om van daaruit de wereld te verkennen, op zoek naar een geschikte werkplek. Italië, Engeland… ‘Pentagram hebben we gewoon opgebeld en we waren meteen welkom. Aan Nederland hadden we nog helemaal niet gedacht. Ik kende Den Haag; daar was ik wel eens voor een jazzconcert geweest. Maar verder ging het niet. Toen we op een goed moment in München terugkeerden, lag daar een brief van Total Design uit Amsterdam. Met een vliegticket. Ze hadden mijn werk in Ulm gescout en boden me een baan aan. Op dat moment werkten er bij Total Design zo’n twaalf mensen; voor Nederlandse begrippen was het een groot bureau.’

Kowalke vloog naar Nederland, werd van de luchthaven afgehaald en op het Rembrandtplein bij Hotel Schiller afgeleverd. Hij kon nog juist zijn koffer achterlaten en werd direct meegesleept naar de kunstenaarssociëteit De Kring. ‘Mij werd onmiddellijk te verstaan gegeven dat ik nog op veel verzet zou moeten rekenen: een Duitser in Nederland namelijk. Spannend vond ik dat. Ik sprak de taal natuurlijk niet, maar toen ik terugkwam in het hotel zag ik daar een schilderij van meneer Schiller zelf, die een portret had gemaakt van kanselier Konrad Adenauer.’ Twintig jaar na de bevrijding lag een Duitse aanwezigheid in Nederland blijkbaar nog heel gevoelig, maar hing de steunpilaar van het Wirtschaftswunder aan de wand van een Amsterdams hotel.

Geestverwanten Amsterdam?
Het was misschien een tussenstop die wat langer uitviel dan Hartmut Kowalke zich aanvankelijk kon voorstellen. Bij TD trof hij weliswaar een verzameling sterk uiteenlopende karakters, maar hij wist onmiddellijk dat hij in het bureau met geestverwanten te maken zou krijgen. De filosofie was immers geworteld in het denken dat hij zich in Ulm eigen had gemaakt. ‘Er waren grote persoonlijke verschillen tussen Wim Crouwel, Friso Kramer, Benno Wissing en de gebroeders Schwarz, die trouwens als troubleshooters van onschatbare betekenis waren voor het bureau. Ik voelde me thuis in de mentaliteit die zij vertegenwoordigden. Total Design had meteen werk in München. Eén van hun grote opdrachtgevers, SHV (Fentener van Vlissingens Steenkolen Handelsvereniging waarvoor het bureau o.a. de identiteit van oliemaatschappij PAM ontwierp, red.), had daar een werkmaatschappij waar ik voor ging werken. Eén keer per maand reisde ik naar Amsterdam om verslag te doen.’

In de Beierse hoofdstad realiseerde TD in 1967 onder meer het Nederlands paviljoen voor de Verkeerstentoonstelling met levensgrote projecties, waaraan Hartmut Kowalke een belangrijke bijdrage leverde. Het zal oktober 1968 zijn geweest toen hij definitief naar Amsterdam verhuisde. Hij ging samenwerken met Benno Wissing die in de geschiedschrijving van het bureau altijd een bijzondere positie heeft ingenomen: een strenge functionalist die het grafisch ontwerpen niet wilde zien als een dienstbaar, noch als een kunstzinnig beroep; eerder als een vorm van bemiddeling of vertaling. Hoe tegenstrijdig het ook klinkt, Wissing werd binnen het bureau soms gezien als ‘versierderig’. Hij introduceerde het gedachtengoed van Ulm en de moderne Zwitserse typografie binnen TD, maar bleek toch minder vast te zitten aan de dwang van stramienen dan verschillende van zijn bureaugenoten.

TD voetbalteam, staand tweede van links Hartmut Kowalke, helemaal rechts Benno Wissing met hoed, 1971

Design historicus Paul Hefting typeerde het dilemma in 1996 – ter gelegenheid van de Oeuvreprijs die Wissing van het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst ontving – als volgt: ‘(Wissing) zag het belang van die Bauhausachtige rationele benadering, maar hield meer van Zwart, Schuitema, Lissitzky of Heartfield, die in hun werk een grotere vrijheid toonden; ze waren niet aan regels gebonden, zoals in het Bauhaus en later in Ulm. Wissing noemt hen “a-categorisch”, dat wil zeggen flexibel, gevarieerd en vrij in hun vormen en nauwelijks theoretisch. (…) TD sprak niet de taal van Zwart en Schuitema, “ook al hadden we hen innig lief”.’2 Tussen Wissing en Kowalke ontwikkelde zich al snel een buitengewoon sterke band. ‘Die neiging heb ik altijd met de mensen met wie ik werk. Ook klanten ga ik na een tijdje als collega’s beschouwen.’ Ze werkten voor culturele opdrachtgevers als de Rotterdamse Doelen en Museum Boymans Van Beuningen. Een prachtige periode, blijkt uit zijn beschrijving. En een productieve: ‘Dat is echt het leuke van het Nederlands ontwerp. Om vijf uur ’s middags je potlood laten vallen, dat kwam je hier niet tegen. En het is natuurlijk ook een fantastisch beroep dat we hebben! Je mag je overal mee bemoeien en wordt er nog voor betaald ook!’

Via Wissing werd hij geïntroduceerd in de Nederlandse theaterwereld. In korte tijd leerde hij allerlei acteurs kennen en in huize Wissing werd hij geconfronteerd met Jacques Brel en Wim Kan. ‘Het was de tijd dat Gerard van het Reve op televisie een kerkelijk huwelijk sloot met zijn vriend… Ongekend was dat, zeker als je net uit Duitsland kwam. Een kleine cultuurschok.’

In feite is dat begrip ook van toepassing op zijn vertrek bij TD in de vroege jaren zeventig. Het bureau groeide gestaag. Kowalke had inmiddels als creative director zijn eigen internationaal samengestelde team maar kon de toenemende management-verantwoordelijkheid niet meer aan. ‘We bereikten een stadium waarin je vooral bezig was monden te voeden. Dat wilde ik niet.’ In hoeverre ook teleurstelling over de inhoudelijke koers van het ontwerpbureau voor Kowalke een doorslaggevende factor was, laat hij in het midden. Wèl benoemt hij zijn voorbeeldfunctie. ‘Ik ben uit eigen beweging vertrokken. Benno probeerde me niet tegen te houden. En na mijn vertrek volgden er meer. Opeens bleek de deur van Total Design ook naar de andere kant open te gaan.’ Wissing zelf stapte amper twee maanden later op. In zijn ogen was TD een fabriek geworden waar ondernemingen, zo citeert Hefting, werden ‘gegrimeerd’.

Hartmut Kowalke en Anne Stienstra, Avenue ‘Man en mode’, 1971

Kowalke en Wissing richten in 1972 een eigen bureau op. Kort daarna schuiven ook John Stegmeijer en Anne Stienstra aan, waarmee het bureau een veelzijdiger aanbod aan zijn klanten kan doen. Opdrachtgevers komen deels mee uit de stal van TD, en nieuwe namen worden toegevoegd. ‘Op het moment dat ik TD verliet, werd ik gebeld door Otl Aicher. Hij wilde in Den Haag Gert-Jan Leuvelink ontmoeten die toen net het eerste spoorboekje voor NS had ontworpen, wat trouwens nog steeds één van de mooiste Nederlandse boekontwerpen aller tijden is. Aicher was als ontwerper betrokken bij het ZDF waar hij de huisstijl onder handen had, maar ook de vormgeving van televisiestudio’s. De zaak stond in de steigers en Aicher vroeg mij om het werk bij deze Duitse televisiezender van hem over te nemen. Natuurlijk heb ik getwijfeld, maar ik wist ook dat wanneer Benno serieus was over onze onderneming ik in Amsterdam zou blijven.’ En zo geschiedde.

Frontwerk
Rond 1977 wordt duidelijk dat Benno Wissing zijn vertrek naar de Verenigde Staten voorbereidt. Hij begint met een docentschap aan de Rhode Island School of Design en in 1980 volgt de definitieve verhuizing. Voor Hartmut Kowalke breekt bijna tien jaar na zijn komst naar Amsterdam een natuurlijke broederschap. ‘Benno’s besluit betekende dat ik mijn maatje kwijt was. Ik ben toen lijstjes gaan maken van de mensen met wie ik samen wilde werken. Aanvankelijk alleen met Anne Stienstra met wie ik al sinds Total Design te maken had gehad en begin jaren tachtig met een groter gezelschap in het bureau Concepts.’ Concepts omschrijft zichzelf in een brochure uit 1983 als ‘Adviseurs en ontwerpers voor grafische, industriële en ruimtelijke vorm’, een brede ambitie die wordt ingevuld door de ontwerpers Hans Bockting, Will de l’Ecluse, Ton Haak, Floor Kamphorst, Anne Stienstra, Marcel Vroom en Hartmut Kowalke.

De zeven partners van Concepts: Hans Bockting, Will de l’Ecluse, Ton Haak, Floor Kamphorst, Hartmut Kowalke, Anne Stienstra en Marcel Vroom. Concepts was geassocieerd met Hans Ebbing en Ton Haas. De opname werd in 1982 gemaakt door Maarten van de Velde voor de intro­ductiebrochure van het aan de Kromboomssloot in Amsterdam gevestigde bureau.

Concepts – Monica de Carvalho, Hartmut Kowalke, Xandra van der Zwan, Reyn Jongenelen, Ans Zoutenbier, Anne Stienstra, Ton Haak, Hedwig, Hans Verlaat, Hans Bockting, Els Staal, Eric Vos, Denise Ghering, Karl Sewalt, Will de l’Ecluse en Marcel Vroom. Foto: Reinier Gerritsen (1983)

Het is collega Will de l’Ecluse die hem al snel attent maakt op de vacature van ontwerpdocent aan de Academie St. Joost in Breda. Tijdens een feest in Paradiso loopt hij docent Henk Cornelissen tegen het lijf. Ze overleggen over de functie die openvalt met de terugkeer van Sietse Wolters naar BRS en kort daarna doet Kowalke eerst zijn intrede op de avondschool van St. Joost om vervolgens ook de dagopleiding voor zijn rekening te nemen. Eerst één dag, dan twee en drie. ‘Frontwerk’ noemt hij het, in direct contact met de studenten. ‘Daar ligt mijn loyaliteit, niet in het coördinatorschap van de afdeling een vervelende klus die wij om beurten vervulden. Ik had niet voor de school gekozen omdat ik zo dol was op de frustraties van de middle-manager.’ Maar de keuze voor St. Joost had wel consequenties voor zijn professionele praktijk. Het werk voor het bureau kwam steeds zwaarder onder druk te staan. ‘Ik was nooit meer waar anderen mij verwachtten. Ik heb toen de afweging moeten maken. Een potlood vasthouden: dat konden anderen ook. Pas op dat moment koos ik werkelijk voor het onderwijs.’

Hans Bockting: “In 1986 ontving Vaclav Havel de Erasmusprijs. Naar aanleiding hiervan voerde The Bristol Old Vic in een aantal steden Havels stuk Largo Desolato op. Het gepleisterde hoofd is dat van Hartmut Kowalke, een van mijn partners bij Concepts. De opname en de afdruk van zijn portret werden gemaakt door Reinier Gerritsen.”

Diaspora
Breda herinnerde hem in meerdere opzichten aan zijn jaren in Ulm. Beide plekken worden getypeerd door een ‘diaspora-gevoel’. Een kleine stad, een geïsoleerde kunstgemeenschap en vooral de lotsverbondenheid die daar het gevolg van is. ‘Breda was een goede opleiding; zeker één van de beste op het gebied van grafische vormgeving. En dat is nog steeds zo. Qua professionaliteit en veelsoortigheid bedienen wij een grote gemeenschap, en beslist niet alleen de hoogst getalenteerden. We hebben beeldmakers opgeleid, klassieke typografen en conceptmakers. Juist die breedte is voor mij belangrijk: het vak moet een beetje een utopie blijven.’

Kwaliteit, realiseert Kowalke zich, kan niet zonder leerplannen en organisatieschema’s tot stand komen. Maar oneindig veel belangrijker zijn de personen die er uitvoering aan moeten geven. Mensen als typograaf Chris Brand. ‘Chris heb ik nog meegemaakt. Die gaf in het eerste jaar kalligrafie. Dat deed hij met zo’n geweldige breedte dat ook studenten uit andere disciplines dan grafsiche vormgeving zijn lessen volgden. Hij vertegenwoordigde iets, als vakman en als persoonlijkheid.’ Hoewel Kowalke al die jaren ‘weinig direct contact’ onderhield met collega Henk Cornelissen, constateert hij ook dat zij samen de afdeling hebben opgebouwd. Eerder een kwestie van onderling vertrouwen dan van secure planning. En misschien wel juist het gevolg van de tegenstrijdigheid tussen beide naturen.

Kowalke: ‘Henk is volhardend in zijn strategie, of eigenlijk moet ik zeggen in zijn tactiek. Een geweldig uithoudingsvermogen. Hij is in staat om langs een rechte lijn van A naar B te werken, terwijl zo’n traject bij mij juist in bochten, spiralen en omwegen wordt afgelegd. Het interessante is dat we op een totaal andere manier toch telkens op hetzelfde punt uitkomen. Ik weet globaal wat mijn doel is. De strategie kan ik bepalen. Henk kent als tacticus de wapens waarmee we bij dat doel uitkomen. Ik denk dat we die kwaliteiten van elkaar nodig hebben gehad, en dat we elkaar als docenten daarom perfect aanvulden.

Docenten St. Joost, 1994. Staand: Geert Setola, Hugues Boekraad, Henk Cornelissen, René Pijnenburg, Paul van ‘t Hullenaar, Bas Wilders. Zittend: Hartmut Kowalke, Rens Holslag, Dominique Ampe, Jaap van Triest

‘Henk heeft me vaker verweten dat ik alleen met vorm bezig ben, terwijl hij zich op de inhoud richt. Vanuit zijn perspectief klopt die redenering. Maar voor mij ligt in de vorm het vehikel om inhoud over te brengen; om contexten te laten werken. In de vorm moet ik de inhoud kunnen herkennen.’ Hij verwijst naar een project dat hij met de studenten deed. Zij zochten een tekst die een uitspraak over vorm deed, en ontwierpen rond die tekst een affiche. Eén van de studenten kwam met een citaat van de legendarische dirigent Von Karajan, de man die aan de vooravond van zijn overlijden de autoriteiten wist te bewegen tot het afsluiten van een snelweg onder München zodat hij één keer in zijn leven met zijn Ferrari plankgas naar huis kon rijden. Von Karajan zei: ‘Wie de vorm verknalt, verknalt de inhoud’. Kowalke: ‘Prachtig! En volkomen juist.’

Het zijn de affiche-opdrachten waaraan Kowalke toch al goede herinneringen bewaart. Vooral zo mooi, vertelt hij, omdat affiches per definitie niet op een zolderkamer ontworpen kunnen worden. Naast het noodgedwongen fragmentarische karakter van een affiche, en de combinatie van elementen als taal, beeld en rangorde, onderscheidt het medium zich door zijn specifieke plek. ‘Voor een affiche moet je de straat op. Dat betekent lawaai, omgeving, collega’s. Alles, maar als je het goed doet niet alles tegelijk.’

Meer en meer is hij tot de conclusie gekomen dat op straat ook de grote uitdaging van dit moment ligt. Daar tekent zich de mobiliteit van de hedendaagse cultuur af, waar een academie slagvaardig op zal moeten reageren om niet definitief het pleit te verliezen. Op straat is voor jonge mensen waarschijnlijk zelfs meer te leren. In die gedachtegang passen de verhalen van zijn studenten, die vrijwel zonder uitzondering aangeven dat hun leerschool bij Hartmut Kowalke vooral in de naaste omgeving van een tapkast moet worden gesitueerd. In het café ontsponnen zich de gesprekken waarvoor de academie blijkbaar onvoldoende ruimte bood. Daar, in het atelier van de straat, veranderde Kowalkes frontwerk in een kleinschalige guerrilla-actie.

St Joost docenten en studenten

Hartmut Kowalke met o.a. Max Kisman, René Knip, Jacques Koeweiden, Freek Kuin, Anthon Beeke en Sascha Happee, 2013

Overkill aan beelden
‘Als ik al met trots op mijn jaren in Breda terugkijk, dan is dat niet omdat ik het misschien goed heb gedaan. Mijn trots ligt in het feit dat ik ervoor uit durf te komen dat ik door het lot docent ben geworden, en het uiteindelijk ook echt werd. Ik heb het gevaar kunnen ontlopen van het onderwijs als een surrogaat voor wat je elders niet kon bewijzen. Maar een verslaving werd het vermoedelijk wel. Nog altijd zit het plezier in de dagelijkse omgang met studenten. In de flexibiliteit en de veerkracht die dat van je vraagt. Een absolute voorwaarde. Nee, ik hoor niet meer bij de jeugd. Je moet wel beseffen hoe oud je bent. Steeds groter werd natuurlijk ook de angst dat je geen vat meer hebt op de situatie van dit moment. Aan de andere kant heb ik nog altijd een gezonde afkeer van reacties als: “Dat hebben we al een keer gezien”. In de overkill aan beelden van onze huidige cultuur is er niks nieuws! Het opnieuw rangschikken van de bekende gegevens; dat is ons vak.’

Studenten moeten tijdens hun opleiding in feite opnieuw leren kijken, zegt hij. Ze moeten patronen herkennen en regelmatigheden leren zien om te ontdekken dat die niet per definitie hun vijand zijn. ‘Ogenschijnlijk heeft het ontwerperschap te maken met een beperkende situatie. Maar wie geleerd heeft naar de context van die situatie te kijken, beseft dat er van beperking nauwelijks sprake is. En echt niet omdat de wereld plotseling zo complex is geworden. Onzin! Complexiteit is er altijd geweest. Het verschil met vroeger is misschien de enorme nadruk die er nu ligt op snelheid. Haast, paniek… We hebben nauwelijks nog tijd om ons dingen eigen te maken. Dat is zeker een taak die ik me de afgelopen jaren heb gesteld. Die stap terug te durven zetten. Te genieten van het kunnen laten lopen… Relativeren, diepgang zoeken, levenservaring opdoen.’

Hartmut Kowalke bij viering 70ste verjaardag Hans Bockting, 2015

Dit artikel is mede mogelijk gemaakt dankzij het Centre of Applied Research for Art, Design and Technology (Caradt) in Breda.

Noten
1 Rassegna VI 19/3, Sett. 1984, The legacy of the School of Ulm
2 Paul Hefting: Benno Wissing. Oeuvreprijs 1996. Stichting Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst, Amsterdam 1996


Hartmut Kowalke
geboren op 14 januari 1941, Mettmann Duitsland
overleden op 23 januari 2025, Breda


Auteur: Gert Staal, april 2000
Portret foto: Aatjan Renders